De koers van de bond

Kaderblad FNV Bondgenoten, maart 2004Luuk Obbink

Moet FNV Bondgenoten een brede maatschappelijke beweging zijn, een dienstverlenende organisa-tie, of misschien wel allebei? Waar liggen de grenzen van het vakbondswerk? Vragen die aan de orde komen op het bondscongres van november dit jaar. Ter voorbereiding nam B Kader een duik in het verleden.

Er is de afgelopen jaren al flink wat afgediscussieerd binnen FNV Bondgenoten, maar dat ging dan vooral over de structuur, de financiën, de beurskoers, formatieplaatsen en reorganisaties. Nu de bond financieel weer op orde is en ook organisatorisch de rust in zicht is, wordt het hoog tijd voor inhoudelijke zaken. En wel in de vorm van een discussie over de koers van de bond. Hoe breed moet de bond als maatschappelijke beweging zijn? Moet de individuele belangenbehartiging het kernpunt worden of gaat de bond dan te veel op een verzekeringsmaatschappij lijken? En wat be-tekenen de keuzes in de praktijk? Het moet allemaal aan de orde komen op het vierjaarlijkse con-gres van FNV Bondgenoten op 29 en 30 november.
Een discussie die misschien wel zo oud is als de vakbeweging. Het is nog maar dertig jaar geleden dat de Industriebond NVV in discussies de toon zette met nota’s als Fijn is anders en Breien met een rode draad, waarin het kapitalisme werd aangevallen. Kernpunten waren de planeconomie en arbeiderszelfbestuur. In de grondslag van de FNV, die in 1981 naar aanleiding van de aanstaande fusie van NVV en NKV werd geformuleerd, werd ook nog eens vastgelegd dat de FNV er vooral ook was om de maatschappij te veranderen. Het was dan ook niet vreemd dat de FNV in de jaren ’80 meedeed aan het verzet tegen de plaatsing van kruisraketten in Nederland en dat sommige bon-den actief bijdroegen aan een boycot van Zuid-Afrika. De bond was er voor de arbeidsvoorwaar-den, maar vooral ook voor een betere wereld.
Er barstte dan ook een storm van kritiek los toen de FNV in 1986 de nota FNV-2000 presenteerde. Een beleidsversmalling, zo luidde de kritiek, de bond verwordt tot een sociale ANWB. Het plan, dat onder FNV-voorzitterschap van Hans Pont tot stand was gekomen, bevatte een aantal maatregelen om het tij van dramatisch dalende ledentallen te keren. Mede als gevolg van de economische crisis van begin jaren ’80 was de organisatiegraad in vijf jaar tijd gedaald van 39 tot 29 procent. Het FNV-aandeel daarin was ook nog eens afgenomen. Kern van het plan was maatwerk in dienstver-lening: de bonden moesten beter inspelen op de wensen van de achterban. Door een netwerk van vakbondswinkels op te zetten, door beter zichtbaar aanwezig te zijn in de bedrijven, maar ook door beleid te ontwikkelen voor zeven specifiek geformuleerde doelgroepen, waaronder flexwerkers en deeltijdwerkers. Pont was de eerste vakbondsbestuurder die leden als klanten bestempelde.
Dat werd hem niet door iedereen in dank afgenomen. Vooral Ruud Vreeman, die in die tijd warm-liep voor het voorzitterschap van de Vervoersbond FNV, maakte graag de kachel aan met het mar-ketingdenken van Pont en de zijnen. ‘Ze maken van onze vakbeweging een pak Omo, verdomme’, tekende de Volkskrant eind 1986 uit zijn mond op. ‘Dat krijg je als je de marketingjongens onder-zoek laat doen.’ Vakbondsbeleid moest wat hem betreft worden bepaald door maatschappelijke problemen en de actiebereidheid van leden. Vreeman miste vooral aandacht voor zaken als het milieu, vrede en veiligheid, volkshuisvesting en racisme. Bovendien repte het rapport niet over de vakbondsopstelling ten opzichte van de werkgevers. “Er was een onderstroom, zowel bij de vak-centrale als bij bestuurders van aangesloten bonden, die niets moest hebben van FNV-2000”, her-innert Piet Jeuken zich, die als FNV-beleidsmedewerker en rechterhand van Pont medeverantwoor-delijk was voor het rapport. “Vreeman was daarvan de meest uitgesproken representant. Uit on-derzoek was echter gebleken dat de leden juist de versterking van de belangenbehartiging wilden. Er bestond spanning tussen de opstelling van een deel van de bezoldigde professionals in de FNV en de wens van de leden ”
Was de tijd nog niet rijp? Was het verzet te sterk? Feit is dat er ondanks de officiële vaststelling van de nota in 1987 uiteindelijk weinig van het ambitieuze plan terecht is gekomen. Pont vertrok plotsklaps naar het ministerie van Binnenlandse Zaken, waarna de opzet van een netwerk van vakbondswinkels “strandde in de besluitvorming over de uitvoering”, zoals Jeuken het formuleert. De nekslag voor het project kwam in 1990, toen ook de geldkraan dichtging voor projecten die in het kader van FNV-2000 waren opgezet. Zoals het samenwerkingsproject van FNV-bonden op Schiphol.
FNV-2000 is daarmee de geschiedenis ingegaan als het vroegtijdig overleden kindje van Hans Pont. Of dat terecht is, staat maar te bezien: enkele concrete uitvoeringsprojecten zijn weliswaar een vroege dood gestorven, een aantal aanbevelingen is wel degelijk uitgevoerd, bijvoorbeeld rond het doelgroepenbeleid. En het achterliggende gedachtegoed heeft brede ingang gevonden in de vakbeweging. Jeuken: “Het besef is doorgedrongen dat individuele belangenbehartiging ontzettend belangrijk is. Dat was vóór FNV-2000 niet het geval.”
Een volgende mijlpaal in de discussie over de koers van de vakbeweging was de vernieuwing van de grondslag van de FNV in 1997. Want hoezeer FNV-2000 ook geleid heeft tot een verandering in het denken binnen de vakbeweging, aan de grondslag was sinds 1981 nog geen letter veranderd. Op het congres van 1997 werd de verzakelijking formeel vastgelegd: de FNV zou zich terugtrekken op de kerntaken arbeid en inkomen, en in andere zaken niet meer het voortouw nemen, hooguit nog een mening ventileren. Het arbeiderszelfbestuur werd losgelaten en aan de idealen van gelijk-waardigheid, vrijheid, solidariteit en rechtvaardigheid werden die van duurzaamheid en economi-sche zelfstandigheid toegevoegd.
Zeven jaar later staat FNV Bondgenoten aan de vooravond van een vervolg op de discussie over de koers van de bond. Binnen de kaders van de grondslag, dat wel. Algemeen secretaris Ellen Dek-kers: “De vraag is niet zozeer wat voor bond we willen zijn, maar wel hoe we daar praktisch invul-ling aan geven.” Wat haar betreft staat niet ter discussie of de bond nog een brede maatschappe-lijke beweging is. “Dat blijven we, al zullen we misschien voorzichtiger zijn als het bijvoorbeeld gaat om een oproep om mee te demonstreren tegen de oorlog in Irak. De achterban is daar ten-slotte ook verdeeld over. Maar het handhaven van vrede staat nog steeds in ons statuut.” Dat kan soms tot lastige discussies leiden. “Bijvoorbeeld over de JSF, onder het vorige hoofdbestuur. Of over economie versus werkgelegenheid als het gaat om Schiphol.”
Daarnaast staat de bond voor het individuele belang. “Uit onderzoek blijkt dat mensen ons nog onvoldoende associëren met individuele diensten”, stelt Dekkers. “We moeten dat kennelijk beter onder de aandacht brengen.” En dan is er uiteraard nog de collectieve poot. “Die staat voorop, want we willen niet afzakken naar een individuele dienstverlener”, stelt Dekkers. “We zijn alledrie: een maatschappelijke beweging, een bedrijvenbond en een dienstverlener. Op het congres gaan we accenten leggen en vaststellen hoe we hier invulling aan geven. Wat kunnen we bijvoorbeeld op elk van deze drie niveaus met een thema als werkgelegenheid?”
In de aanloop van het congres van november organiseert FNV Bondgenoten een serie bijeenkom-sten voor bezoldigden en kaderleden. Op de eerste, die op 10 maart werd gehouden, discussieer-den ongeveer honderd aanwezigen aan de hand van drie door oud-vakbondsman Han Noten ge-formuleerde stellingen. Op het gebied van individuele belangenbehartiging verliest de bond het van rechtsbijstandverzekeraars, omdat die het nou eenmaal professioneler kunnen. De bond kan de verzekeraars alleen verslaan doordat de bond vanuit het collectieve al een relatie heeft met de werkgever. Twee: de bond moet geen optelling van een reeks categorale bonden worden, want die zijn slechts een kort leven beschoren. FNV Bondgenoten biedt meerwaarde door zich hard te ma-ken voor sectoroverstijgende belangen. Drie: vakbondsbestuurders moeten ouderwets de bedrijven in om hun sector goed te leren kennen, om als het er op aan komt de achterban te kunnen mobili-seren. Al met al een pleidooi voor ouderwets vakbondswerk.
Natuurlijk klonken er allerlei bezwaren: met zo’n teruggang in het aantal bestuurders kun je niet al je pappenheimers kennen, laat staan dat je die bestuurders ook nog eens kunt opzadelen met het afhandelen van duizenden meldingen van probleempjes en problemen van leden die de bond over zich heeft afgeroepen. Maar het enige echt negatieve geluid kwam van een gefrustreerd kaderlid dat nog steeds op stakingsuitkeringen zat te wachten. Als het aan de aanwezigen op 10 maart ligt, is de toon voor het congres gezet.